De leerdoelen van deze oefening:
1. Je kent de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord bij de der-groep (de ‘sleutel’).
2. Je kent de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord bij de ein-groep (de ‘sleutel’).
3. Je kent de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord bij de null-groep.

Andere leerdoelen:
4. Je kunt de woorden uit de der-groep, ein-groep en de null-groep herkennen.
5. Je kent het stappenplan van de naamvallen.
6. Je kent de schema’s / Je kunt de schema’s met uitgangen van de der-groep toepassen, ein-groep en de null-groep (zonder bijvoeglijk naamwoord).

Het is niet alleen belangrijk de keuzevoorzetsels te leren, maar ook om te gebruiken. Maak voor toetsen altijd nog één of twee oefeningen zodat je zeker weet dat je de grammatica goed kunt toepassen. Uiteindelijk gaat het erom dat je de theorie toepast.

Hoe leer je dit onderdeel?

1. Leer de schema s (theorie) over de der-, ein- en null-groep zonder het bijvoeglijk naamwoord.
2. Leer het stappenplan ‘naamvallen oplossen’.
3. Maak daarna deze oefening. Heb je minder dan 75% gehaald? Kijk dan…
– in welke groep je de meeste fouten gemaakt hebt (der-, ein- of null-groep);
– of je de voorzetsels met vaste naamval kent én kunt toepassen;
– of je de keuzevoorzetsels kent én kunt toepassen;
– of je de werkwoorden met een vaste naamval kent en herkent;
– of je de zinnen kunt ontleden.
Als je dat gedaan hebt, weet je welk onderdeel je nog verder kunt leren. Misschien weet je wel de uitgangen van de der-, ein- en null-groep en moet je je juist op een ander punt verder
ontwikkelen. Bekijk dan de theorie nog een keer. Heb je meer dan 75% goed? Dan beheers je voor nu de theorie. Bleef de theorie en de oefeningen herhalen, bijvoorbeeld één keer in de twee
dagen.
4. Heb jij de leerdoelen van deze opgave behaald? Gut gemacht!
5. Ga naar de theorie terug. Die vind je bij de theorie.

Viel Erfolg!

#1. Er ist ein ganz ungesund___ Mann.

#2. Was ist das kleinst____ Bundesland Deutschlands?

#3. Ich sitze an mein____ neuen Schreibtisch (m). ? 'an' is een keuzevoorzetsel.

‘an’ is een keuzevoorzetsel.

Stel jezelf de vraag:

  1. Waar?
  2. Wanneer?
  3. Waarheen?

Als je de vragen kunt stellen ‘waar en wanneer‘ dan pas je de 3e naamval (Dativ) toe.

Als je de vraag kunt stellen ‘waarheen‘ dan pas je de 4e naamval (Akkusativ) toe.

Kun je geen van de bovenstaande vragen stellen? Dan geldt de 7/2-regel! Dat betekent dat de voorzetsels auf über de 4e naamval krijgen, alle andere keuzevoorzetsels krijgen de 3e naamval.

#4. Ich habe eine fröhlich__ Deutschlehrerin.

#5. Im Altersheim wohnen _____ Menschen.

#6. Deutsch___ Schüler fahren oft bevor 8 Uhr in die Schule. ? Het gaat hier om meerdere leerlingen.

Results

Gut gemacht!

 

Versuche es noch einmal.