De leerdoelen:
1. Je weet hoe je de regelmatige werkwoorden in de verleden tijd vervoegt.
2. Je kent de uitgangen van de regelmatige werkwoorden in de verleden tijd.
Hoe leer je dit onderdeel?
1. Bekijk de woorden in ‘kaarten’. Dit doe je door op de pijl naar beneden te klikken. Hier zie je digitale flashcards.
2. Ga daarna naar ‘leren’. Leer de dit lijstje tot je 100% kent.
3. Klik op ’toets’. Heb je 90% goed? Super! Is het niet gelukt? Kies dan nog een andere vorm van leren, bijvoorbeeld op papier opschrijven of combineren (kan in Quizlet).
4. Heb jij de twee leerdoelen van deze opgave behaald? Gut gemacht!
5. Ga naar de theorie en/of maak nog een andere oefening.
Viel Erfolg!