Je gebruikt in het Nederlands geregeld de lidwoorden de of het voor een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld de vader of de moeder. In het Duits vertaal je de of het met der, die of das. Wanneer je der/die/das gebruikt, kun je vinden bij de geslachtsregels op deze pagina.
Een zin is minimaal opgebouwd met een onderwerp met een persoonsvorm (werkwoord).
De moeder bakt.
= Die Mutter backt.
backt komt van het werkwoord backen.
Wie/wat bakt? = De moeder.
“De moeder” is in deze zin het onderwerp.
Maar wat gebeurt er als je een andere zin met de moeder maakt?
Anna heeft met de moeder gebakken.
= Anna hat mit der Mutter gebacken.
Je ziet dat “die Mutter” veranderd in “der Mutter”. Dat komt, omdat “mit” een voorzetsel is met de derde naamval.
Der/die/das veranderen met de naamvallen mee.
Hoe veranderen de der/die/das in de naamvallen? Bekijk de tabel hieronder.

Woorden die bij der Der-Gruppe horen
Het makkelijke aan de naamvallen is, dat er een systeem gebruikt wordt. Er horen namelijk nog meer woorden bij de der-Groep.

Der-Gruppe met het bijvoeglijk voornaamwoord
In de bovenbouw leer je naast de vervoegingen van de der-Gruppe ook hoe je het bijvoeglijk naamwoord mee verandert.

