Zoals genoemd verandert de vorm van der, die en das door de naamvallen in de zin. –> Als je wil weten hoe je de naamvallen vindt, klik dan op de theorie de naamvallen aan.

Net zoals der, die en das verandert het woord ‘een’ (ein) mee met de naamvallen.

Twee voorbeeldzinnen:

1. …. [een] Frau (v) kauft im Geschäft eine Tasche.
   = Een vrouw koopt in de winkel een tas.Stap 1: Het geslacht van het woord dat je moet invullen. Hier zie je dat je een vrouwelijk woord moet invullen.

   Stap 2: Naamval achterhalen.
   – Onderwerp. Wat is het onderwerp van de zin?
   Stel jezelf de vraag:  Wie/wat +gezegde?
   Wie/wat koopt?
   Het antwoord op die vraag: een vrouw

   Stap 3: Kijk in het schema bij vrouwelijk > eerste naamval. Je ziet dat het vrouwelijk lidwoord dan eine is.

   Oplossing: Eine Frau kauft im Geschäft eine Tasche.

2. Ich habe … [geen] Bücher (mv) mitgenommen.
   = Ik heb geen boeken meegenomen.Stap 1: Het geslacht van het woord dat je moet invullen. Hier zie je dat ‘Bücher’ meervoud is.

   Stap 2: Kijk eerst naar de naamvallen.
   – Onderwerp. Wat is het onderwerp in deze zin?
   Stel jezelf de vraag:  Wie/wat +gezegde?
   Wie/wat heeft meegenomen?
   Het antwoord op die vraag is: ik / Ich.
   Het onderwerp is nu bekend. Je moet nog steeds ‘geen boeken’ goed in de zin zetten. Je gaat daarom doorvragen.

   – Lijdend voorwerp: Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
   Stel jezelf de vraag:  Wat +gezegde + onderwerp?
   Wat heb ik meegenomen?
   Het antwoord op die vraag is: geen boeken.

   Stap 3: Kijk in het schema bij meervoud> vierde naamval. Je ziet dat je dan ‘keine’ moet invullen.

   Oplossing: Ich habe keine Bücher mitgenommen.

Lees de pagina’s over de naamvallen voor meer voorbeelden met uitleg.

Een zelfstandig naamwoord staat bij nooit alleen in de zin en wordt vaak met een begeleider in de zin gezet. Begeleiders van zelfstandige naamwoorden zijn bijvoorbeeld lidwoorden, verwijswoorden en bezittelijke voornaamwoorden.

Hieronder zie je de woorden uit de ein-Gruppe staan met bijbehorende vertalingen:

1. ein (een)
2. kein (geen)

   En de bezittelijke voornaamwoorden:

3. mein (mijn)
4. dein (jouw)
5. sein (zijn)
6. ihr (haar)
7. unser (onze)
8. euer (jullie)
9. ihr (hun, meervoud)
10. Ihr (uw)

Het bijvoeglijk naamwoord hoort ook bij de naamvallen als je hem voor het zelfstandig naamwoord zet. Denk aan: een grote auto, mijn kapotte mobieltje en haar lege portemonnee. De woorden uit die drie voorbeelden kun je niet ineens ergens anders in de zin plaatsen: ze horen bij elkaar in het zinsgedeelte. Het bijvoeglijk naamwoord wordt ook verbogen, net zoals der en die en das. Hoe je ze verbuigt, kun je hieronder in het schema zien. Op de pagina met het overzicht van de der-, ein- en null-Gruppe kun je een handig ezelsbruggetje voor de bijvoeglijke naamwoorden vinden.

Hierbij twee voorbeelden:

1. Jammer, ik heb een oude krant gekocht.
   = Schade, ich habe eine alte Zeitung (vrouwelijk, 4e naamval) gekauft.
2. Heb je haar nieuwe film al gezien?
   = Hast du ihren neuen Film (mannelijk, 4e naamval) schon gesehen?