Persoonlijke voornaamwoord

Je gebruikt het persoonlijk voornaamwoord vaak. Persoonlijke voornaamwoorden zijn bijvoorbeeld ik, jij, hij, zij, maar ook mij, jou en hem.

In het Duits veranderen de persoonlijke voornaamwoorden met de naamvallen mee. In het Nederlands gebeurt dit ook.
Kijk maar: Ik bel jou. Je ziet dat het persoonlijk voornaamwoord “jij” naar “jou” verandert.

In de derde en vierde naamval

Hieronder vind je het overzicht met de drie naamvallen in het Duits waarin de persoonlijke voornaamwoorden veranderen.

Voor meer informatie over de naamvallen kun je terecht op de pagina’s onder “Naamvallen”. Daar vind je ook overzichten met alleen de Dativ of alleen de Akkusativ.

Bezittelijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit aan: het is van iemand. Je zet de bezittelijke voornaamwoorden voor zelfstandige naamwoorden, op de plek van de lidwoorden der/die/das of ein/eine.

Je maakt het bezittelijk voornaamwoord op dezelfde manier als (k)ein of (k)eine.

Voorbeelden:

  1. uw dochter =  Ihre Tochter (v)
  2. haar broer = ihr Bruder (m)
  3. onze moeder = unsere Mutter (v)
  4. mijn kassabon =  mein Kassenzettel (m)

Betrekkelijk voornaamwoorden

Het betrekkelijk voornaamwoord betrekt zich op een eerder zelfstandig naamwoord. Of terwijl: het slaat terug op een (zelfstandig naam)woord dat al eerder genoemd is. Dat gedeelte noem je het antecedent.
Voorbeeld:
– Ik wil de rode jas hebben, omdat die super gaaf is. [Die slaat terug op “de rode jas”]
– Ich möchte die rote Jacke haben, weil die super cool ist.

Het betrekkelijk voornaamwoord in de vormen van der, die en das kun je in het Nederlands vertalen met die (mannelijke, vrouwelijke en meervoudswoorden) en dat (onzijdige woorden).

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?

  1. Relativpronomen – Schema

 

  1. Hoe vertaal je het betrekkelijk voornaamwoord naar het Nederlands? 

De betrekkelijke voornaamwoorden kennen de w-vormen als vertaling.

Betrekkelijk voornaamwoord in Nominativ (naamval 1)

Het betrekkelijk voornaamwoord wordt in het Nederlands met die of dat vertaald..

Mannelijk, vrouwelijk, meervoud NL: Onzijdig NL:
der die = die das = dat

Voorbeeldzinnen:

Der Mann, der mit mir spricht, ist mein Onkel.
= De man die met mij spreekt, is mijn oom.

Die Frau, die mir gestern einen Hund geschenkt hat, ist meine Mutter.
= De vrouw die mij gisteren een hond geschonken heeft, is mijn moeder.

Das Schein, das auf dem Streichelzoo lebt, riecht.
= Het varken dat op de kinderboerderij leeft, stinkt verschrikkelijk.

Die Männer, die jetzt zum Stadion laufen, sind Fußballfans.
= De mannen die nu naar het stadion lopen, zijn voetbalfans.

Betrekkelijk voornaamwoord in Genitiv (naamval 2)

Mannelijk,
onzijdig
NL: Vrouwelijk,
Meervoud
NL:
dessen = wiens
= van wie de/het
= waarvan de/het
deren = wier
= van wie de/het
= waarvan de/het

Voorbeeldzinnen:

Mein Freund, dessen Mutter gerade 50 Jahre alt geworden ist, hat eine Party organisiert.
= Mijn vriend, wiens moeder zojuist 50 jaar oud geworden is, heeft een feest georganiseerd.

Die Tochter, deren Mutter gerade 50 Jahre alt geworden ist, hat eine Party organisiert.
= De dochter, wier moeder zojuist 50 jaar oud geworden is, heeft een feest georganiseerd.

Je ziet dus, dat het betrekkelijk voornaamwoord zich richt op het woord voor de komma.

Betrekkelijk voornaamwoord in Dativ (naamval 3)

Duits
Dativ (3)
Mannelijk,  Onzijdig Vrouwelijk Meervoud
Betrekkelijk voornaamwoord:   dem     dem der denen
Nederlandse Vertaling: = (aan) wie = waaraan
= dat
= aan wie = wie
= aan wie
= die

Voorbeeldzinnen:

Die Person, mit der ich telefoniere, ist meine beste Freundin.
= De persoon, met wie ik telefoneer, is mijn beste vriendin.

Die Menschen, denen ich geholfen habe, haben die Prüfung bestanden.
= De mensen, die ik geholpen heb, hebben de toets gehaald.
[helfen = werkwoord met de Dativ)

Betrekkelijk voornaamwoord in Akkusativ (naamval 4)

Duits Akkusativ (4) Mannelijk,  Onzijdig Vrouwelijk, Meervoud
Betrekkelijk voornaamwoord:   den     das die die
Nederlandse Vertaling: = die
= wie (na voorzetsels)
= dat = die
= wie (na voorzetsels)
= die
= wie (na voorzetsels)

Voorbeeldzinnen:

Das Geschenk, das ich für dich gekauft hatte, war ziemlich teuer.
= Het cadeau dat ik voor jou gekocht had, was tamelijk duur.

Der Freund ohne den ich nicht nach Deutschland fahre, heißt Marco.
= De vriend zonder wie ik niet naar Duitsland ga, heet Marco.

 

  1. Hoe werkt het schema?

Zie hieronder de uitleg met voorbeelden.