Zwakke (regelmatige) werkwoorden

In het Duits kennen we net zoals in het Nederlands regelmatige en onregelmatige werkwoorden, of terwijl zwakke en sterke werkwoorden.

Regelmatige werkwoorden

De naam zegt het al: bij regelmatige werkwoorden zijn er regels die telkens kunnen worden toegepast. De vervoeging van de werkwoorden gaat volgens een vast patroon. De regel vind je bij de theorie hieronder ‘zwakke regelmatige werkwoorden’.

Denk aan: koken – ik kook – ik kookte – ik heb gekookt.

Je herkent het werkwoord ‘koken’ in alle drie de tijdsvormen. Het werkwoord verandert niet ineens van klank, maar blijft vooral hetzelfde. Dat zijn zwakke werkwoorden.

Sterke (onregelmatige) werkwoorden

Tegenover zwakke werkwoorden staan sterke werkwoorden: werkwoorden die juist WEL van klank veranderen.

Onregelmatige werkwoorden

Bij onregelmatige werkwoorden kun je de basisregel niet toepassen en zul je een andere regel moeten leren voor de vervoeging van deze werkwoorden. Bij sterke werkwoorden verandert de vorm in de verleden tijd wel en zijn onregelmatig.

Denk aan: eten – ik eet – ik at – ik heb gegeten.

Let op: bij onregelmatige werkwoorden moet je opletten in de tegenwoordige tijd als er een -a of -e in de stam staat. Dan gebruik je een andere regel.

De hulpwerkwoorden: haben, sein en werden

In het Duits worden er drie hulpwerkwoorden gebruikt: haben, sein en werden.

Deze werkwoorden hebben een eigen vorm en moet je uit het hoofd leren. Op deze pagina leer je de vormen van haben in de tegenwoordige tijd (Präsens) en verleden tijd (Präteritum).

De modale werkwoorden

Modale hulpwerkwoorden zijn werkwoorden die een betekenis geven aan de zin, zoals ‘ik moet iets doen, ik mag iets doen, ik hoef niets te doen, ik wil iets doen’.

Er zijn meerdere modale werkwoorden, zoals willen, moeten, hoeven en kunnen. De modale werkwoorden worden in het Duits op dezelfde manier vervoegd.

Naar de theorie